#36 - december 2001

Frans Coolen - Lederloopkever (Carabus coriaceus) diep in de (mergel)put

De auteur trof tijdens een bezoek aan de Koeleboschgroeve in een gedempte waterput op een diepte van vier meter een grote zwarte kever aan. De kever werd voor determinatie mee naar huis genomen, waar bleek dat het hier om de Lederloopkever (Carabus cariaceus) ging.


Jacquo Silvertant, Patrick Valk - Enige opmerkingen over winningtechnieken van mergelbouwsteen in het Geuldal

De auteurs beschrijven in hun artikel de winningtechnieken van mergelbouwsteen in het Geuldal. Over technieken van mergelwinning in de beginjaren van dit fenomeen is nog altijd niet veel bekend. De verschillen in techniek zijn meestal te verklaren vanuit het gebruik van verschillende typen gereedschap. Na de introductie van de elementaire mijnbouwkundige kennis maakte het gereedschap een modernisering door. Bij de datering van mergelgroeven kan de technische innovatie (techniek en gereedschap) een hulpmiddel zijn. Interessant daarbij is te onderzoeken hoe de kennisoverdracht van de ontginningtechniek heeft plaatsgevonden. Aan de hand van de kennisoverdracht van de "mondiale" blokbrekerscultuur, de werkwijze van de "amateurs" in het Geuldal en de vondst van een oude bigkel in vergelijk met ander gevonden gereedschap trachten de auteurs tot een reconstructie van een technische ontwikkeling te komen.


Aldo Voûte, Wim Bongers - De vroege geschiedenis van het vleermuisonderzoek in Zuid-Limburg

In dit artikel wordt de beginperiode van het vleermuisonderzoek in de groeven van Zuid-Limburg beschreven. In 1938 starten de gebroeders Leo en Pieter Bels met hun ringonderzoek. Vanaf 1952 werd dit door Sluiter en Van Heerdt overgenomen, waarbij men de trekwegen en de populatiedynamica van vleermuizen bestudeerde. De onderzoekers die daarbij de onmisbare hulp van Ir. Van Schaik gebruikten, “verzamelden” en ringden hiervoor in de groeven duizenden dieren, die zodoende waardevolle en nieuwe gegevens opleverden, maar die ook door deze ruwe behandeling (verontrusting, ringschade) vanaf het begin van het onderzoek onmiskenbaar in aantal terugliepen. Door dit inzicht besloten Sluiter en Van Heerdt, die in 1952 het onderzoek van de inmiddels op zijn resultaten gepromoveerde Leo Bels overnamen, in 1956 het roer om te gooien en vanaf toen het ringwerk af te sluiten en zich te richten op oecologische winterslaapgegevens. Zonder de eerder gebruikte primitieve hulpmiddelen zoals hengels, verzamelkooien en Tilleylampen werden de winterslapers nauwkeuriger geteld, werden de hangplaatsen op plattegronden van de groeven genoteerd en werd de hangplaatskeuze vastgelegd. Opvallend is het veranderde inzicht over verstoring en beschermingvan de overwinterende vleermuizen van toen en nu.


Jacques Maes - Het in kaart brengen van het Zuidelijk Gangenstelsel van de St. Pietersberg

Ir. D. C. van Schaik wordt terecht geëerd met de titel: pionier van het groeveonderzoek In het algemeen en de Sint Pietersberg in het bijzonder. Slechts weinige van de SOK-leden hebben de in 1972 overleden Van Schaik persoonlijk nog gekend. Jacques Maes beschrijft zijn ondergrondse bezoeken aan het nu allang verdwenen Zuidelijk Gangenstelsel in het gezelschap van Van Schaik. Hij mocht hem assisteren bij het karteren en inventariseren van dit legendarische deel van de Sint Pietersberg.


Ton Breuls - Twee groeven in de steilwand van Caestert

Vlak voor de Belgische grens in Klein Ternaaien liggen twee vrij onbekende groeven in de Steilwand van Caestert. Ze zijn in feite klein en onbeduidend en worden vaak over het hoofd gezien. Vanwege noodzakelijke beheerswerkzaamheden van Natuurmonumenten zijn deze kleine mergelexploitaties echter voorgoed onbereikbaar geworden. Door de ondermeer ingekraste oude opschriften en jaartallen en historische duivennissen waren deze groeven, hoe klein dan ook, van cultuurhistorisch belang. Met deze publicatie van Ton Breuls hebben ze op de valreep nog net een plaatsje verworven op de lijst van groeven in Nederlands Limburg.