#42 - juli 2005

John Caris - De “Franse Hoek”, een schuilgelegenheid in het Noordelijk gangenstelsel van de Sint Pietersberg

Als grottengids sinds 1986 leidde de auteur de toeristen ontelbare malen rond in een gedeelte in het Noordelijk gangenstelsel, dat bekend staat als de Franse hoek. Daarbij stond het relaas over de vluchtelingen van het dorp Sint Pieter, die tijdens de Franse belegering van Maastricht in 1794 hier hun toevlucht zochten, centraal. Maar door de vele vragen van de bezoekers sloeg de twijfel toe. Hadden er daadwerkelijk mensen geschuild in de “Franse Hoek” in 1794 of werd met de waarheid een loopje genomen vanwege toeristische, dus commerciële motieven?
Caris besloot via onderzoek van historische kaarten, literatuuronderzoek en vooral veldonderzoek, waarbij het stelsel minutieus op sporen van schuilgelegenheid werd onderzocht, antwoord te krijgen op de vraag of hier sprake is van een authentieke schuilplaats of niet. Uiteindelijk komt hij tot de conclusie dat er, ondanks dat er geen onomstotelijk bewijs geleverd kan worden voor het onvrijwillig verblijf van vluchtelingen in 1794, er heel veel aanwijzingen zijn, die alleen maar tot de vaststelling kunnen leiden dat er daadwerkelijk mensen in de Franse hoek geleefd hebben. Hoeveel mensen, hoe lang zij verbleven, hoe vaak en waar precies blijft helaas onbeantwoord.


John Knubben - “Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig”.

Na een serie van instortingen in ondermeer 1846 leidde onderzoek naar de toestand in de op dat moment in exploitatie zijnde groeven tot “het provinciaal reglement op de ontginning der onderaardsche of overdekte steengroeven in Limburg”. Het artikel heeft betrekking op het formuleren van de door het reglement verplichte eed, die groeveopzichters bij de arrondissementsrechtbank in Maastricht diende af te leggen alvorens zij hun taak mochten uitoefenen. Het verhaal speelt in 1880, toen de groeveopzichter van de gemeente Meerssen naar de kantonrechter werd gestuurd voor de gebruikelijke “eedsprestatie”. Tot verbazing van alle betrokkenen stuurt de kantonrechter de groeveopzichter echter, zonder afname van de eed, terug naar huis. Uit de briefwisseling hieromtrent tussen de gemeente Meerssen, de provincie Limburg en de rechtbank blijkt dat de kantonrechter zich niet bevoegd achtte tot het toelaten van “eenen niet bestaande eed”, zonder de juiste door de bevoegde instanties te formuleren ambtseed. Gedeputeerde Staten komen uiteindelijk tot een formulering, die de juridische goedkeuring van de rechtbank kan dragen en wordt de groeveopzichter alsnog beëdigd.


Hub Geurts - Onderzoek onderzocht. Het graafrichtingenonderzoek in de groeve Ternaaien-boven nader bekeken

Naar aanleiding van twee eerdere onderzoeken van Stevenhagen en Silvertant, waar graafrichtingen, stadia waarin de exploitatie heeft plaatsgevonden en een inventarisatie naar middeleeuwse plafondtekeningen van groeve Ternaaien-boven onder de loep zijn genomen, wordt nader ingegaan op het eigen onderzoek van de auteur, waarbij de vorige onderzoeken ter vergelijking worden meegenomen. Het resultaat van dit “onderzochte onderzoek” is dat het goed mogelijk is een graafrichtingen- en stadiakaart te maken van het eerste ontginningsniveau en daar conclusies uit te trekken. Maar in veel groeven heeft na de eerste ontginningsfase uitbreiding plaatsgevonden door middel van het verbreden van de gangen, het verkleinen van de pilaren of het uitdiepen van de vloeren. Dit levert qua datering veel moeilijkheden op. Het is daarom erg belangrijk om bij de studie naar de ontstaansgeschiedenis van een gangenstelsel te kijken naar alle elementen van het mijnbouwkundig verleden. Dit kan alleen maar door eindeloos de groeven te doorkruisen, te onderzoeken en te discussiëren, om zo een stapje dichter bij de waarheid te komen.


Jacquo Silvertant - De Gradtbergh te Caestert

Soms duiken er tijdens archiefonderzoek stukken op die, hoewel vaak slechts fragmentarisch van omvang of inhoud, bijdragen aan het onderbouwen van het historisch beeld van de middeleeuwse of latere bouwsteenontginningen op de Sint Pietersberg. Vooral de eventueel vermelde toponiemen kunnen zeer interessant en leerzaam zijn en soms concrete informatie bevatten. In de handschriften collectie van het rijksarchief Maastricht werd een afschrift uit circa 1740 van oudere contracten en memories gevonden, waarin de jurisdictie van het stuk land met de naam Maesbergh is vastgelegd. Zeer opmerkelijk in die oude stukken uit de vijftiende en zestiende eeuw is de vermelding van de Gradtbergh. In het middeleeuwse Nederlands betekende graet een trap of ladder. Een trappenberg of een ladderberg dus? Om vast te stellen waar de trappen in deze erg steile helling gelegen hebben is oud kaartmateriaal bestudeerd om een beeld te krijgen hoe de heuvelrug er vóór 1926 heeft uitgezien, toen de afgraving door de ENCI begon. Op een van de 19-eeuwse tekeningen van Philippe van Gulpen werd een trap waargenomen, die gesitueerd wordt ter hoogte van de huidige Observant. Bestudering van oude foto’s toonde aan dat een eerder als transportgoot bekende sleuf op die plaats treden bevatte, die min of meer verticaal tegen de helling lagen. De trappen van Caestert waren gevonden.


Martin Hoogerwerf, Joep Orbons - Onderaardse gangen in Vijlen? Mergelwinning en cementfabricage te Vijlen 1875-1929

In Vijlen in de gemeente Vaals heeft in het laatste kwartaal van de negentiende eeuw onderaardse kalksteenwinning plaatsgevonden ten behoeve van een kleine cementfabriek. Het in 1875 opgerichte fabriekje haalde in eerste instantie zijn grondstof (kalksteen) uit een kleine ernaast gelegen dagbouwgroeve. Spoedig ging men over op ondergrondse winning door middel van een drietal gangen, die uitkwamen op een hoofdgang. Maar in 1879 al kwam het verbod op onderaardse winning en werden de drie gangen opgevuld. De hoofdgang diende toen als transport- of verbindingstunnel naar een nieuwe dagbouwgroeve. In 1898 werd een tweede cementfabriek opgericht. Ze kreeg vergunning voor de aanleg van een nieuwe, 150 meter lange tunnel naar een dagbouwgroeve, waar de grondstof voor de fabricage werd gedolven. Het transport van de mergel van de groeve door de tunnel naar de fabriek geschiedde door kipkarren. Rond 1935 werd de fabrieken gesloopt en werden de tunnel waarschijnlijk afgesloten. Een tunnel diende in de laatste wereldoorlog als schuilkelder en rond 1948 was hij kortstondig in gebruik als champignonkwekerij. Hoewel de tunnels waarschijnlijk nog intact zijn, is het terrein opgevuld en resten alleen nog enkele muurrestanten van de voormalige fabriek.