#47 - september 2007

Jacquo Silvertant - De mergelgroeven en hun plaats in de Europese mijnbouwgeschiedenis

Er wordt wel eens gesteld dat er bar weinig bekend is over de vroegste perioden van de bouwsteenontginningen. Dit zou het onderzoek naar de beginperiode van de ondergrondse mergelontginning sterk bemoeilijken. Toch valt er iets zinnigs te zeggen over deze schijnbaar onbekende bladzijde in de geschiedenis van de mergelgroeven.

De Zuid-Limburgse mergelgroeven zouden in nauwe samenhang staan met de andere objecten van (middeleeuwse) mijnbouw in Europa. Want er kunnen steeds meer relaties worden aangetoond tussen de verschillende mijnbouwgebieden in de periode van pakweg 1250 tot 1650. Het zijn vooral rechtsbronnen die zicht geven op die middeleeuwse mijnbouw, de migratie van de mijnwerkers en de kennisoverdracht van de ene regio naar de andere. Volgens de auteur kan, samen met grensoverschrijdend veldwerk, bronnenonderzoek en literatuurstudie, aangetoond worden dat de overeenkomsten ook nog tegenwoordig te vinden zijn. Schijnbaar onverklaarbare zaken worden ineens duidelijk, wanneer men ze onder soortgelijke omstandigheden ook in het buitenland tegen komt.

Met dit uitgebreid artikel wil Silvertant een tipje van de sluier oplichten om het belang van grensoverschrijdend onderzoek nog eens te benadrukken. Een belangrijk onderdeel van dit onderzoek zijn de gecodificeerde mijnreglementen, die grote invloed hebben gehad op de mergelontginning.


John Hageman - Vleermuizen in het fort Sint Pieter

De werkgroep Vleermuistellingen van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg telt éénmaal per jaar het aantal overwinterende vleermuizen in de mergelgroeven én in fort Sint Pieter. In 2006 werd een begin gemaakt met de grootschalige restauratie van het fort en in de aanloop daarvan werd er uitgebreid overlegd met de deskundigen van flora en fauna. Voor de vleermuisonderzoekers was natuurlijk de vraag van belang of de werkzaamheden een negatieve invloed konden hebben op het winterslapend vleermuisbestand. Zodoende ontstond het plan en de gelegenheid de dieren iedere week te inventariseren. Op grond van dit monitoren kon men ook eventueel bezien er bij negatieve invloed maatregelen genomen moesten worden ter bescherming van de vleermuizen..

Dertien weken lang werd het fort één avond per week onderzocht en werden de vondsten gedetermineerd en nauwkeurig ingetekend op een plattegrond. Voor het onderzoek werd het fort opgedeeld in twee zones, het bovenstelsel en het benedenstelsel. De resultaten van het onderzoek werden vergeleken met de jaarlijkse wintertellingen. Daarnaast kon men vaststellen of vleermuizen honkvast zijn of zich tijdens de overwintering verplaatsen. De fluctuatie van het aantal dieren per soort gerekend, bleek daarbij opmerkelijke verschillen te vertonen. Er werd één nieuwe soort voor het fort Sint Pieter waargenomen, de langoorvleermuis Myotis bechsteinii. Daadwerkelijke verstoring kon niet worden vastgesteld, wellicht ook omdat de afspraak was om in de winterperiode vooral aan de buitenkant van het fort te werken. Uit het totaal van alle gegevens blijkt dat het fort Sint Pieter een belangrijke overwinteringplaats is voor de dieren.

Naast de vleermuizen werden ook de drie bekende overwinterende vlinders (Dagpauwoog, Kleine Vos en Roesje) gevolgd. Verder werden alle vondsten van spinnen, padden, insecten en zoogdieren genoteerd en zover als mogelijk gefotografeerd. De resultaten van deze “bijvangsten” werden ook in dit artikel besproken.


Jacques Maes - Tunnelbouw in de St. Pietersberg. Twee zeldzame boekjes uit de jaren 1930 en 1932

De N.V. Klakmergel Mij. “St. Pietersberg” exploiteerde een mergelgroeve aan de westzijde van de Sint Pietersberg in het Jekerdal. Om het vervoer van de kalksteen naar het kanaal Luik-Maastricht aan de oostzijde van de Sint Pietersberg te vergemakkelijken liet de maatschappij een tunnel dwars door de Sint Pietersberg aanleggen. Probleem was dat een deel van het tunneltraject door instortingen van het Noordelijk Gangenstelsel zou voeren. Ir. D.C. van Schaik aanvaardde de opdracht om het tunnelproject te realiseren.

Voordat het traject van de toekomstige tunnel kon worden vastgesteld, moesten er eerst ondergrondse verkenningen door het instortingsgebied worden gemaakt en moesten delen van het al of niet ingestort gangenstelsel in kaart worden gebracht. Een van die tochten leverde de vondst op van een onbekend, maar gaaf stuk gangenstelsel met tekeningen, dat later bekend werd onder de naam “court tribunal”. De in de rijks- en gemeentearchieven aanwezige plannen van de Franse ingenieurs uit het einde van de 18e eeuw bleken bij het vaststellen van het beoogde tunnelproject door hun nauwkeurigheid van grote betekenis.

Het artikel is een weergave van een excursieverslag uit 1932, waarbij de deelnemers aan het project beschreven kregen welke problemen al dan niet overwonnen moesten worden om het juiste traject vast te stellen en om de tunnelbouw te realiseren.