#49 - juni 2008

Ton Breuls - De Tunnels van het Albertkanaal in Kanne en Ternaaien (Lanaye)

In het begin van de vorige eeuw werd er door Nederland en België tevergeefs onderhandeld over het voornemen de grensrivier de Maas gezamenlijk te kanaliseren. Nadat Nederland in de jaren dertig eenzijdig besloot om, parallel aan de Maas, het Julianakanaal te graven, besloot België in antwoord daarop het Albertkanaal aan te leggen om zodoende haar industrie van Luik en het nieuwe kolenbekken van de Kempen te verbinden met de havens van Antwerpen.
Het Albertkanaal werd zodanig ontworpen, dat er tussen de aansluiting op de Maas in Luik en het kolenbekken in Limburg tot Munsterbilzen geen sluis gebouwd behoefde te worden. Dat betekende wel, dat vanaf Haccourt en Lanaye over een afstand van zes kilometer een meer dan 10 meter hoge dijk gebouwd moest worden. In het verdere traject, van Lanaye tot Kanne, zou het kanaal de bergrug van de Sint-Pietersberg ongeveer 65 meter diep en over een lengte van bijna twee kilometer moeten doorsnijden. Ook tussen Kanne en Vroenhoven en dan verder tot Kesselt moest een enorme doorsnijding in een heuvelrug gemaakt worden.

Voor de bouw van de hoge en brede dijken tussen Haccourt en Lanaye waren miljoenen kubieke meters grond nodig. De af te graven kalksteen van de Sint-Pietersberg zou zijn weg vinden in de molens van de cementindustrie, maar de vrij komende gronden tussen Kanne en Vroenhoven en Kesselt waren uitermate geschikt als grondstof om de dijken mee te bouwen. Er was alleen een enorm logistiek probleem om het gewenste materiaal in het Maasdal te krijgen. De oplossing werd gevonden in de planning van een drietal transporttunnels. De eerste tunnel had als taak de gronden van Vroenhoven en Kesselt tot in het Jekerdal te brengen en de andere twee zouden de verbinding verzorgen tussen het Jekerdal (een vanaf de kant van Kanne en de ander vanaf Emael) en het Maasdal. Vanaf de kant van Kanne werd op 65 meter diep in de Sint-Pietersberg een tunnel gegraven, die precies geprojecteerd was in de bedding van het nog aan te leggen kanaal. De gronden die door deze tunnel vervoerd zouden worden, waren bestemd voor de bouw van de dijk op de oostoever (de kant van de Maas). De andere tunnel, die van nabij de graanmolen van Emael (het fort van Eben Emael was toen nog niet gebouwd) naar het Maasdal voerde, was bestemd voor het vervoer van grond, die tussen de toekomstige westoever en de kalkwand van de Sint-Pietersberg werd gestort. Deze tunnel werd later als champignonkwekerij gebruikt. De kwekerij moest na een aantal jaren echter haar aktiviteiten staken omdat sterk stijgend grondwater verdere werkzaamheden in de tunnel verhinderde. De ongeveer anderhalve kilometer lange tunnel bestaat nog steeds. De tunnel in het tracé van het Albertkanaal werd volgens planning later met de daadwerkelijke doorsnijding van de Sint-Pietersberg afgegraven.
De derde tunnel van Kanne naar Vroenhoven werd slechts voor een klein deel gerealiseerd. Na een zestigtal meters graven stootte men op een deel van de instortingen uit 1926 van de eronder liggende Muizenberg. Het traject werd verlegd, maar na honderd meter ging de kalksteen over in kiezel en zand en was het geologisch onverantwoord verder te gaan. Men besloot niet verder te graven. De kleine tunnel werd later ook voor de teelt van champignons gebruikt. Bij de heraanleg van de weg van Kanne naar Vroenhoven verdween de oorspronkelijke ingang onder het nieuwe wegdek.
Oude foto’s uit de tijd van de werkzaamheden aan het kanaal en haar tunnels, sieren verder het artikel.


Rob Heckers - Naours, Het ondergrondse dorp

Naours ligt in de Noord-Franse Picardie (het departement Somme) op zo’n achttien kilometer ten noorden van Amiens. Vanuit Maastricht is het ongeveer vier uur rijden. Het ondergrondse dorp in Naours, dat voluit la cité de Naours heet, wordt ook wel eens aangeduid als des muches de Naours. Muches is een verzamelnaam voor ondergrondse schuilplaatsen, die speciaal voor dit doel gegraven werden. Het woord muche is afgeleid van het oud-Picardisch dialectwoord se mucher, dat “zich verbergen” betekent. Veel dorpen in de Picardie kennen een dergelijke muche, maar de meeste zijn niet of nauwelijks meer toegankelijk. Een enkele is nog open voor de toeristische bezoeker, maar qua omvang lang niet zo groot als het vluchtdorp Naours.
In de derde eeuw na Christus bestond al met zekerheid de muche van Naours. Sommigen beweren zelfs dat de oorsprong nog ouder is en dat prehistorische holen in de Gallo-Romeinse tijd verder uitgediept zijn tot het gangenstelsel, zoals men het nu kent. Het stelsel is tijdens de volksverhuizingen in de periode van de derde en de vierde eeuw en later in de tijden van de rooftochten door de Noormannen gebruikt. De vele opschriften en vondsten van gebruiksvoorwerpen en munten tonen dit aan. Daarna werd het nog vaak in woelige tijden gebruikt, het laatste tijdens de oorlogen van Lodewijk XIV en in het bijzonder tijdens de inval van de Engelsen rond 1709. In de 19e eeuw was het ondergrondse dorp niet meer in gebruik en raakte in vergetelheid. Nieuwsgierig geworden door de oude verhalen, die in het dorp de ronde deden, begon de toenmalige pastoor en geleerde Abbé Danicourt (1846-1912) een zoektocht naar het dorp. In 1887 opende hij een oude, dichtgestorte ingang. Na blootlegging van die ingang vond men het deels met modder volgestroomde gangenstelsel terug. Het duurde meerdere jaren eer alles was leeggeruimd en men inzicht kreeg in de uitgestrektheid van het gangenstelsel. Tijdens de opgravingen werden veel artefacten gevonden. Men spreekt zelfs van een heuse schatvondst.
In de Eerste Wereldoorlog lag Naours in de verdedigingslinie van het front en gebruikten Canadese en Engelse militairen het stelsel. In het begin van de Tweede Wereldoorlog was het in eerste instantie een opslagdepot van brandstof voor de Engelsen,maar later namen de Duitsers het gangenstelsel in gebruik als basis. De juiste betekenis van deze basis is nog steeds niet duidelijk, maar het vermoeden bestaat dat er een station voor het verstoren van radiocommunicatie was gevestigd. In ieder geval is bekend dat generaal Rommel een grote belangstelling had voor de muche van Naours.
Het artikel gaat verder in op de indeling van het stelsel tijdens perioden, dat het gebruikt werd als vluchtplaats en de verschillende duidelijk herkenbare ruimtes, die in gebruik waren als kapel, slagerij of veestalling.
Tegenwoordig is het ondergrondse dorp van Naours een bekende toeristische trekpleister van de eerste orde en met een gids te bezoeken.