#51 - mei 2009

Kevin Amendt: Zonneberg – Slavante: aangesloten

Het gangenstelsel Zonneberg in de Sint Pietersberg draagt die naam nog niet zo lang. In feite is dit deel van de onderaardse groeve een samenstelling van andere delen van de Sint Pietersberg, die oorspronkelijk behoorden tot of ontgonnen waren vanuit het gangenstelsel Slavante, het Noordelijk gangenstelsel, de groeve Zonneberg zelf en latere uitbreidingen. De ingangen van die diverse stelsels van de Sint Pietersberg waren elders te vinden. Slavante had bijvoorbeeld zijn ingang in het Maasdal, meer naar het zuiden gelegen. Het gangenstelsel breidde zijn exploitatie verder uit naar het westen en in noordelijke richting. Dit artikel is het resultaat van onderzoek naar de oorspronkelijke scheidingen van de gangenstelsels en hoe de verbindingen ontstonden. De gangenstelsels hadden toen een andere naam, die eveneens worden beschreven. Daarnaast wordt speciaal aandacht besteedt aan het ontstaan van de verbinding tussen het oorspronkelijke grote stelsel van de Sint Pietersberg met de gangen, die ontgonnen zijn vanuit de huidige ingang van de Zonneberg. Ook de noodzaak van de ontginning van ingang Zonneberg wordt uitvoerig toegelicht. Door het realiseren van deze ingang en de verbinding met de rest van de Sint Pietersberg ontstond er een concurrent voor de toeristische exploitatie van Slavante. Deze concurrentie leidde eerst tot grote conflicten en uiteindelijk tot samenwerking.


John Caris: De Minderbroeders van Slavante

Met regelmaat duiken verhalen op waarin aan de Minderbroeders van Slavante een prominente rol toebedacht wordt in de ontginning van het gangenstelsel Slavante. Volgens de ene versie waren zij exploitanten van de ontginning in het gangenstelsel Slavante, volgens andere versies waren ze zelf als blokbreker actief. Zij zouden zodoende, gezien hun kloostervestiging begin 15e eeuw, verantwoordelijk zijn voor één van de oudste ontginningen in de Sint Pietersberg.
In hun onderzoek door diverse auteurs naar de vroege mijnbouw in de Sint Pietersberg wordt slechts terloops de vermeende rol van de Minderbroeders van Slavante vermeld. Er zijn diverse auteurs geweest die uitstekende artikelen publiceerden over de geschiedenis van de kalksteenwinning, maar een duidelijke stellingname over de Minderbroeders vermeden. Een enkeling maakte en passant gewag van het bestaan van deze mythe en ontkende deze op halfslachtige wijze. Er is tot op heden slechts één publicatie gewijd aan de Minderbroeders met als onderwerp hun vermeende aandeel in de kalksteenontginning.
Door de gebrekkige aandacht voor de Minderbroeders van Slavante, blijft er nog steeds ruimte over voor de verhalen en mythevorming rondom hun aandeel in de ontstaansgeschiedenis van de gangenstelsels in de Sint Pietersberg. Waar komt deze hardnekkige bewering vandaan? In hoeverre is er een kern van waarheid in deze bewering? In een poging deze vragen te beantwoorden beschrijft de auteur eerst wie de Minderbroeders waren, welke kloostergemeenschap. Vervolgens bespreekt hij welke rol de Minderbroeders van Slavante in de relevante groeveliteratuur spelen, in hoeverre worden zij door auteurs als verantwoordelijke voor de mergelexploitaties gehouden. Tenslotte neemt hij de specifieke kloostergemeenschap van Slavante onder de loep.


Ed de Grood, Henk Blaauw: Hebben onze mergelgroeven een plaats in de Europese mijnbouwgeschiedenis? Een kritische beschouwing van het artikel van Jacquo Silvertant in SOK-Mededelingen 47

Volgens de Grood en Blaauw lijkt het artikel van Jacquo Silvertant in SOK-Mededelingen 47 op grond van de titel in eerste instantie een interessante bijdrage te leveren aan de kennis van de onderaardse mergelgroeven in onze omgeving en hun plaats in de Europese mijnbouwgeschiedenis. Ze zijn echter van mening dat het artikel zich moeizaam laat lezen door de vele tegenstrijdigheden, slordige argumentatie en onnodige uitweidingen. Dat roept bij hun de vraag op of eigenlijk wel wordt aangetoond wat het artikel beweert aan te tonen.

De auteurs zijn beducht voor het gevaar dat bij oppervlakkig lezen van het artikel van Silvertant de indruk kan ontstaan, dat er inderdaad bewijzen zijn voor zijn stelling dat de Zuid-Limburgse onderaardse kalksteengroeven een duidelijke plaats in de Europese mijnbouwgeschiedenis hebben, dat de ondergrondse steenwinning in Limburg werd beïnvloed door andere mijnbouwgebieden in Europa en dat er een universeel systeem van kennisoverdracht moet hebben bestaan. Ze vinden dat die beweringen niet of nauwelijks wordt onderbouwd.
Met hun bijdrage willen de auteurs de discussie op gang brengen en aantonen dat Silvertant die conclusie niet kan waar maken en dus voorbarig zijn.


Wilfred Schoenmakers - Une sinistre découverte dans la grotte de Caestert

Als VVV-gids krijgt de auteur regelmatig de vraag of er in de gangenstelsels van de Sint Pietersberg wel eens mensen verdwaald zijn met alle noodlottige gevolgen van dien. Er zijn echter (en gelukkig) maar een paar verhalen bekend van mensen, die terug gevonden werden na verdwalen in het eindeloze stelsel. De bekende Franse onderzoeker Faujas Saint Fond maakt in 1799 al gewag van een bezoek in 1794 aan het Noordelijk gangenstelsel, waar hij een lijk aantreft in een van de gangen. Het blijkt er al jaren te liggen en zeven jaar na zijn bezoek verhaalt een andere auteur eveneens van de lugubere vondst.

De auteur werd attent gemaakt opeen berichtje in de Maasgouw over een landbouwer, Mathijs Daenen uit Biesland, die sinds 1865 werd vermist. Twee jaren daarna werd zijn lijk gevonden in een van de grotten van Caestert. De aandacht was gewekt en bij naspeuringen in de archieven leverde dat naast twee verschillende overlijdensakten ook een artikel op in het dagblad le Courier de la Meuse uit 1867, waarin tot in detail de vondst van de ongelukkige werd beschreven. Ook een artikel van die zelfde krant uit 1865, waarin het verdwijnen van Daenen werd gesignaleerd, vond de auteur terug in de archieven en gaat hierna uitgebreid in op wie Daenen was, waar hij woonde en - naar aanleiding van het eerste artikel in de Courier de la Meuse - over zijn geestesgesteldheid. Hij tracht tevens de vraag te beantwoorden hoe en waarom Daenen uiteindelijk in een groeve terecht kwam en welke groeve precies. Ook waar het lijk gevonden werd is een onderzoek waard. Pas op het laatste komt de auteur met zijn motivatie, waarom zijn belangstelling voor Daenen zo groot is. Hij blijkt een nazaat van Daenen te zijn.